1 november 2019 | Nieuwsitems

Bewijslast intracommunautair leveren verandert

Met ingang van 1 januari 2020 zullen er voor de btw een aantal zogenoemde “quick fixes” in werking treden voor de internationale handel, oftewel voor de intracommunautaire leveringen. Eén ervan kan een behoorlijke impact hebben op de interne organisatie.

Het gaat om de regel vereenvoudigde bewijsvoering voor intracommunautaire leveringen van goederen.
Volgens de nieuwe regels is sprake van een weerlegbaar vermoeden van vervoer naar een andere EU-lidstaat indien de leverancier minstens twee van de in de btw-uitvoeringsverordening omschreven bewijsstukken kan overleggen, die onafhankelijk van elkaar zijn opgesteld. Deze bewijsstukken mogen niet tegenstrijdig aan elkaar zijn. Het nieuwe bewijsvermoeden van vervoer wordt nadrukkelijk als alternatief genoemd voor de bestaande praktijk, waarin ook op andere wijze het intracommunautaire vervoer van goederen kan worden aangetoond.

Dit wil zeggen dat een leverancier voortaan twee stukken moet kunnen overleggen die onafhankelijk aan elkaar als bewijs dienen dat de goederen daadwerkelijk de grens over zijn gegaan. Normaal gesproken is dat geen probleem, is er een bewijs van de vervoerder en bijvoorbeeld een getekende order of een verzonden factuur. Door deze regeling moet de leverancier wel meer toezicht houden op het verkrijgen van getekende vervoersdocumenten om als bewijs in dossier te houden.
Het wordt wel een probleem als de afnemer zelf de goederen de grens over vervoert. De bewijsstukken zijn dan niet onafhankelijk van elkaar opgesteld want het vervoersbewijs is door de leverancier zelf opgesteld, net als de factuur/order.

Met deze regeling zijn gelijk de bewijsmogelijkheden van de fiscus aangepast. Nu moet de fiscus bewijzen dat de transactie niet juist was. Per 2020 wordt dit omgedraaid; nu moet de ondernemer bewijzen dat de transactie wel juist was. Dat is een wezenlijk verschil.